Skip to content

24.11 uitspraak

Kern

Cliënte woont in een kleinschalige zorginstelling (verweerder) waar zorg wordt geboden op grond van de Wet langdurige zorg. Bij verweerder is sprake van een ouderinitiatief. Tussen verweerder en verzoekster, moeder van cliënte, bestaat een geschil over de kwaliteit van zorg; de veiligheid van cliënte is onvoldoende gewaarborgd als gevolg van spanningen met een medebewoner en er is sprake van onvoldoende bezetting en kwaliteit van het team. Tevens is er volgens verzoekster zorg niet geleverd die wel geïndiceerd en betaald is en is daarnaast de bestuurlijke organisatie van verweerder niet in orde. Verzoekster heeft op eigen kosten voorzien in de zorg die niet aan cliënte is geleverd, haar verzoek tot schadevergoeding ziet (mede) hierop.

Er is geen tekortkoming in de kwaliteit van de zorgverlening of bestuurlijke organisatie van verweerder vastgesteld. Het verzoek tot schadevergoeding wordt ten dele toegewezen nu niet aannemelijk is geworden dat cliënte daadwerkelijk de uren individuele begeleiding heeft gekregen waarop zij op grond van haar nieuwe (verhoogde) indicatie is aangewezen.

Samenvatting

Cliënte woont in een kleinschalige zorginstelling (verweerder) waar zorg wordt geboden op grond van de Wet langdurige zorg. Uit de indicatie van cliënte blijkt dat zij is aangewezen op 24-uurs zorg in de nabijheid. Bij verweerder is sprake van een ouderinitiatief. Dat houdt in dat de tenminste de helft van het bestuur van verweerder bestaat uit familieleden/verwanten van bewoners. Daarnaast is er sprake van grote participatie van ouders/vertegenwoordigers van de bewoners.

Verzoekster (moeder van cliënte) is van mening dat de zorg en daarmee de veiligheid die voor cliënte onvoldoende is gewaarborgd als gevolg van confrontaties tussen cliënte en een medebewoner. Cliënte ervaart hierdoor beperkingen in haar woonplezier. Tevens acht verzoekster de kwaliteit en bezetting van het team onvoldoende en voelt zij zich onvoldoende serieus genomen in haar zorgen daarover.

De commissie is van oordeel dat verweerder geen verwijt kan worden gemaakt van de wijze waarop zij de situatie tussen cliënte en de medebewoner heeft aangepakt. Er is een orthopedagoog betrokken, er heeft intervisie plaatsgevonden, er zijn afspraken gemaakt en deze afspraken worden door het zorgteam geëvalueerd. Tegen de achtergrond van de confrontaties die hebben plaatsgevonden tussen cliënte en de medebewoner, meent de commissie dat dergelijke afspraken nodig en passend zijn om de veiligheid en het welzijn van cliënte en de medebewoner te waarborgen. Naar het oordeel van de commissie zouden de inspanningen van partijen erop gericht moeten zijn te zoeken naar een structurelere oplossing voor de ontstane situatie waarbij cliënte zo min mogelijk beperkingen in haar woonplezier ondervindt. De commissie meent dat een orthopedagoog de juiste deskundige is om dat proces te begeleiden en betrokkenen te adviseren. De commissie benadrukt het belang van een dergelijk gesprek met het oog op het welzijn van cliënte. Zij acht het eerste geschilonderdeel ongegrond.

Inzake het tweede geschilonderdeel, onvoldoende bezetting en kwaliteit van zorgteam, is de commissie van oordeel dat verzoekster onvoldoende heeft gesteld voor de conclusie dat verweerder met het beschikbare aanbod groepsbegeleiding niet aan de zorgbehoefte van cliënte kan voldoen. Verweerder heeft erkend soms voor uitdagingen te worden gesteld als er sprake is van ziekte bij medewerkers. De commissie meent dat verweerder daarvoor een passende oplossing heeft gezocht in de vorm van een flexibele schil van vaste zzp-ers, en bij uitzondering de inschakeling van uitzendkrachten. De commissie acht dit geschilonderdeel ongegrond.

Ten aanzien van het derde geschilpunt, de bestuurlijke organisatie, constateert de commissie dat het inherent is aan een ouderinitiatief als dat van verweerder dat bestuurders ook familielid (kunnen) zijn van een bewoner. Daarin is ook voorzien in de statuten van verweerder. De commissie begrijpt dat verzoekster en haar echtgenoot in de onderhavige kwestie de rol van bestuurder(s) als een dubbelrol kunnen ervaren. Dat is gezien de organisatorische situatie onvermijdelijk. De commissie vindt echter niet dat verweerder daarvan een verwijt kan worden gemaakt. Het bestuur van verweerder is zich naar het oordeel van de commissie voldoende bewust van de verschillende rollen die zij vervult. De aanpak van de kwestie rondom cliënte en de medebewoner is door verweerder steeds belegd bij inhoudelijk betrokken zorgmedewerkers en de orthopedagoog. Zij acht dit geschilonderdeel daarom ongegrond.

Verzoekster verwijt de zorgaanbieder dat er over een periode van 9 maanden voor zorg voor cliënte is betaald die niet is geleverd. De indiceerde zorgbehoefte van cliënte is in die periode toegenomen van een VG03 indicatie naar een VG06 indicatie. De niet-geleverde zorg bestaat volgens verzoekster met name uit uren individuele begeleiding voor cliënte, en is door verzoekster elders voor cliënte ingekocht. De commissie kan verweerder volgen in de stelling dat het zorgaanbod in haar organisatie meegroeit met de zorgbehoefte van haar bewoners en daardoor onvermijdelijk vooruitloopt op de wijziging van een indicatie. Dat laat onverlet dat cliënte aanspraak maakte op meer uren zorg, waaronder ook extra uren individuele begeleiding, en dat verweerder niet heeft kunnen aantonen dat zij die extra uren individuele begeleiding ook daadwerkelijk heeft gekregen. Die omstandigheid komt naar het oordeel van de commissie voor risico van verweerder. Verzoekster heeft in die periode meerdere keren bij verweerder geklaagd over het feit dat cliënte niet de zorg kreeg die was overeengekomen in de zorgovereenkomst maars waarvoor wel moest worden betaald. De commissie is van oordeel dat verweerder onvoldoende inzichtelijk heeft kunnen maken dat aan cliënte de zorg is geleverd waarop zij op grond van haar indicatie was aangewezen en waarvoor vanuit haar PGB is betaald. De commissie oordeelt dit geschilonderdeel dan ook gegrond. De commissie acht het op grond van het over en weer gestelde billijk om aan te nemen dat 2/3 deel van de verhoging van het budget door verweerder is aangewend voor de aanvullende zorgvraag van cliënte overeenkomstig de indicatie VG06. Het andere deel van de verhoging van het budget komt als schadevergoeding aan de ouders van cliënte toe, ter compensatie van de kosten die zij hebben gemaakt om in het gemiste immateriële voordeel van cliënte in de vorm van individuele begeleiding te voorzien. Dat komt neer op 1/3 deel van de gevorderde schadevergoeding van € 7.667,55 = € 2.555,85.

Leerpunten zorgaanbieder

Leerpunt 1:
het verdient aanbeveling bij een wijziging in de zorgbehoefte van een cliënt tijdig en concreet inzichtelijk te maken op welke wijze een zorgaanbieder uitvoering geeft aan die gewijzigde zorgbehoefte en een en ander eenduidig vast te leggen in het cliëntendossier.

Leerpunt 2:
in een situatie waarin spanningen tussen kwetsbare bewoners van een woon- zorginitiatief tot problemen leiden, is het aan te bevelen in een vroeg stadium betrokkenheid van een gedragsdeskundige te organiseren en daarbij ook de ouders/vertegenwoordigers van de bewoners te betrekken.

Back To Top